Echt makkelijk heeft hij het niet, de dertig bij dertig. Verguisd, beschimpt, veronachtzaamd en gewipt worden.
Pleidooi voor eerherstel van de betonnen stoeptegel.
Hoe vaak heb ik er mijn knieën aan opengehaald? Ik weet het niet meer. Bij de gedachte voel ik die zeurende pijn van zo’n gemene schram. Zo een die wel rood, maar niet tot bloeden komt. Weer gevallen met de step. Weer gestruikeld omdat ik te hard rende bij het verstoppertje spelen. Rooskleurig zijn mijn jeugdherinneringen niet altijd. Toch wil ik het voor hem opnemen. De oer-Hollandse betontegel. Dertig bij dertig centimeter degelijkheid. Zo functioneel als de pest. Zo kenmerkend als iepen langs een gracht, of kastanjes op een plein. Overal in het land is de tegel te vinden. In kleine dorpjes, om de losstaande huizen aaneen te rijgen. In steden, als veilige vluchtheuvel tegen het drukke auto- en fietsverkeer. Is het vanwege de vanzelfsprekendheid, zijn alomtegenwoordige aanwezigheid dat er amper protest klinkt nu de tegel meer en meer uit het straatbeeld verdwijnt?
Als puber was ik gefascineerd door de krakersrellen in Amsterdam. Het was onder krakers vrij gebruikelijk om bij ontruimingen van gekraakte panden de betontegel als wapen in te zetten. Die arme dertig bij dertig was een makkelijk doelwit. Één keer een spade of mes tussen de tegelranden en je wipt hem zo omhoog. Haarscherp heb ik de beelden op mijn netvlies staan, hoe een enorme tank tracht de barricades van opgestapelde stoeptegels bij de ontruiming van de gekraakte Vondelstraatpanden te slechten. De dertig bij dertig hield moedig stand: de ME droop af. Jarenlang werden er onder de kreet Geen Woning, Geen Kroning in aanloop naar de inhuldiging van Koningin Beatrix op 30 april 1980 hele stoepen opgebroken. Ze veranderden in tijdelijke zandvlaktes. Het imago van de tegel bereikte op die kroningsdag het definitieve dieptepunt. De tegel werd hét middel om naar alles wat maar een beetje op autoriteit leek, of er naar rook, te gooien. Hele stoepen werden in de lucht gegooid. Ze eindigden in brokken op straat. Als het tegenzat verwondde ze een ME’er.
Nog immer heeft de tegel het niet makkelijk. Het slechte imago houdt dapper stand. Momenteel in de vorm van het NK Tegelwippen. Met goede bedoelingen, daar niet van. Bij het wippen gaat het erom in welke gemeente in Nederland zo veel mogelijk tegels gewipt gaan worden om plaats te maken voor groen. Chapeau, ik ben ook voor groen. Hoe meer, hoe beter. Bij het bestuderen van de website van het NK stond het er klip en klaar. Onder het kopje ‘spelregels’ werd op de vraag ‘hoe groot is een tegel’ geantwoord: ‘Een tegel is 30×30 cm. Alle stenen die kleiner of groter zijn moeten dus worden omgerekend naar dit formaat.’ Naast termen als ‘beleidsmatig onttegelen’ meldde de site olijk ‘Wippen is belangrijker dan winnen’.
Waar naar toe met al die brave weggewipte tegels? Die kunnen er toch niks aan doen dat hun imago slecht is? Omdat ik er vroeger mijn knieën aan open haalde? Omdat ik niet altijd won bij een potje knikkeren, waar deze tegels met hun mooie, goed doordachte vellinkje uitermate geschikt voor zijn? Omdat Annie M.G. Schmidt in Pluk van de Petteflet de tegel een flinke sneer geeft? In haar kinderboekklassieker wordt de geliefde Torteltuin bedreigd. Plat moet het groen. Mooie betontegels maken er een ordentelijk park van is de gedachte. Pluk voorkomt dat op wonderbaarlijke wijze. Weer is de tegel de dupe.
Bestaat er werkelijk geen positief verband tussen deze tegel en groen? Is het dan altijd óf óf, in plaats van én én? Jawel, het kan. Ik was euforisch toen ik in Friesland enkele ecokathedralen bezocht. Eentje in Heerenveen, een plantsoen in een jarenzestigwijk en eentje in het lieflijke plaatsje Mildam. Daar liet kunstenaar Louis le Roy op zijn kavel jarenlang bouwpuin met daarin honderden betontegels storten. Van het puin bouwde hij met vele vrijwilligers -zonder maar een spatje specie- torens, tempels, boroboduren, kathedralen, grotten, gebouwen, poorten: van alles dat zich maar liet stapelen. Met maar één doel: de natuur zijn gang laten gaan. Daar moest die natuur wel minstens honderd jaar over gaan doen, om de vergankelijkheid en vooral de tijd het werk te laten doen.
Ik voelde me weer het kind dat met een stoeptegel speelde, hoe vergankelijk de ecokathedralen ook moge zijn.